Het was een fraai staaltje van ‘je vermannen’. FC Emmen-doelman Kjell Scherpen (20) sloot zondag zijn ogen tijdens de minuut stilte voor zijn broer Jorg (19). Die was de dinsdag ervoor overleden na een coma van bijna een maand. Spelen of niet spelen was geen dilemma. Kjell zou spelen.
Het deed me denken aan John Kennedy jr. Op zijn derde verjaardag ontroerde deze dreumes de wereld door te salueren naar de bevlagde kist met zijn vermoorde vader. Meteen na de begrafenis van de Amerikaanse president vervolgde moeder Jackie met de voorbereidingen op het verjaarspartijtje dat tien dagen later gewoon doorgang vond. The show must go on. Het leven ook.
Zo ook in Emmen. Met een mengeling van ongeloof en diepe bewondering zag ik de eredivisie-keeper het moment van stilte ondergaan. Peter Middendorp schreef er prachtig over in De Volkskrant: “Niemand kuchte, niemand schraapte zijn keel, er bewoog geen voet of vinger, er werd nauwelijks ademgehaald.”
Dat FC Emmen kansloos met 0-3 ten onder ging tegen Vitesse, waarbij doelman Scherpen geen beste indruk maakte, was ondergeschikt aan de persoonlijke tragedie. Hier golden andere wetten, ook in het betaald voetbal. Had hij beter niet kunnen spelen? Had iemand hem tegen zichzelf in bescherming moeten nemen?
Dit is geen stukje om Kjell Scherpen de maat te nemen. Integendeel, net als die duizenden mensen in stadion De Oude Meerdijk gooi ook ik mijn arm om die 2,04 meter lange keeper heen. Man, wat knap van je. Wat een grootse daad om na de dood van Jorg elke dag te komen trainen en ook op de wedstrijddag onder de lat te gaan staan.
The show must go on? Echt waar?
Op de afscheidsdienst voor Jorg, die een dag later in hetzelfde stadion plaatsvond, liet Kjell weten dat hij zijn broer “heeft beloofd er alles aan te doen om de top te halen”. Met andere woorden, op een moment dat de dood er alles doet om het leven uit je lijf te zuigen, sta je op en pers je er nieuwe kracht uit. Al is het maar voor twee keer 45 minuten en wat blessuretijd.
Op de avond dat mijn vader overleed, stond ik als dertienjarige knul voor de vorm wat Franse woordjes uit mijn hoofd te leren. De volgende ochtend had ik immers een proefwerk. Een oom kwam me vertellen dat ik niet naar school hoefde. Stiekem had ik wel willen gaan, om te laten zien aan mijn dode vader dat het zonder hem ook wel lukte.
Enkele dagen na de dood van zijn moeder fietste mijn oudste zoon naar school om zelf te vertellen aan zijn klasgenootjes wat er was gebeurd. Mijn stoere knul gaf een heuse persconferentie en beantwoordde allerlei vragen die leeftijdgenootjes hadden. Ik stond erbij en keek ernaar, innerlijk verscheurd door de vraag ‘waarom, waarom?’
Hoe doen we dat toch? Is het de roes van adrenaline die ons voortstuwt in tijden van acute stress? Maken we onszelf wijs dat ‘onze overleden geliefde dit gewild zou hebben’? Is het pure overleving? Ons krijgen ze er niet onder, no fucking way. Natuurlijk stond Kjell onder de lat, terwijl het even vanzelfsprekend was geweest wanneer hij zich had afgemeld.
Als ik goed naar mezelf luister, dan hoor ik toch weer iets nieuws in mijn al zo vaak vertelde verhaal. Vooral in de zwijgzame momenten van het gesprek. Om door te kunnen, ook negen jaar later, moet je soms even stilstaan, al is het maar een paar seconden.
Eigenlijk had ik helemaal geen zin in De Kist, het tv-programma van de EO waarin de presentator in een klein Fiatje met een doodskist op het dak je straat komt binnenrijden voor een fijn gesprek over de zin van leven en dood. Al drie keer eerder had ik nee gezegd. Mij te luguber, die kist in huis.
Stelletje vrolijke volhouders, daar bij de EO. Het lijken wel zaterdagse Jehova-getuigen. Afgelopen najaar belde Jikke, oud-collega van de NOS en tijdelijk werkzaam bij de redactie van De Kist. Probeer jij het nog maar eens, hadden ze vast tegen haar gezegd. Wie weet? Omdat mijn beide jongens het nest waren uitgevlogen, dacht ik: waarom ook niet?
Dus mocht de kist mee naar binnen, de trap op, het hoekje om naar de woonkamer en zat ik tegenover Kefah Allush met om me heen drie camera’s, een zootje lampen en buiten beeld een achthoofdige crew. Een intiem gesprek, en dat was het. Van man tot man spraken we over de liefde, de dood, vaderschap, mannelijkheid, mijn werk als therapeut.
Klik hier om de uitzending terug te kijken:
Ik zeg vaker nee dan ja tegen interview-aanvragen. Het is goed om te waken voor het uitwringen van je verliesverhaal. Het moet niet weer een riedeltje worden. Op het moment dat je jezelf gekunsteld of te ingestudeerd hoort praten over de meest intieme details van het leven, moet je wegwezen. Dan is het ‘niet echt’ meer. Dan wordt het een trucje.
De waarlijke kunst van het interviewen kent Kefah Allush als de beste. Hij zette me aan het denken over dingen waarvan ik dacht dat ik ze allang had doordacht. Hij deed dat vanuit betrokkenheid, vanuit verwondering. Precies wat ik als therapeut met mijn cliënten probeer te doen. Het gaat om de ontmoeting. Daaruit ontstaat verbinding.
Kefah, bedankt voor een mooie ontmoeting.
Ik ontdekte meer over mezelf. Hoe ik denk over de hemel. Die bestaat niet, maar er is wel “een andere kant”. Of ik een andere vader was geworden? “Liever was ik een betere partner geweest.” Welke rol de dood in mijn leven had. “Als je de dood ontkent, ontken je het leven.” Over mijn dood. “Elke dag denk ik er wel even aan.”
Het gesprek in De Kist verwerd daarmee een innerlijke scherprechter. Klopte het wel wat ik zei? Dacht ik een tijdje terug niet heel iets anders? Waar haal ik die wijsheid vandaan? Allemaal vragen die gesteld moeten blijven worden. En die elke keer een nieuw inzicht mogen opleveren.
Het leven draait om blijven ontdekken, blijven leren, je blijven ontwikkelen, blijven ontmoeten, blijven verbinden. Wie het definitief denkt te weten, is eigenlijk al een beetje gestorven. En zeg nou zelf, wie heeft daar nou zin in?