Gelukkig hoef ik me over deze vraag het hoofd niet meer te breken. Het moment dat Jennifer tien jaar geleden overleed, ligt alweer een paar dagen achter ons. Het hield me wel bezig, veel meer dan ik eigenlijk had gewild. Rommelig, zo voelde het.
Het was rommelig omdat er geen kant en klaar recept bestaat voor de viering, herdenking of het gewoon laten passeren van een tiende sterfdag. In ons geval is het meer dan een etmaal. Er is de dag van het ongeluk, 22 oktober. De dag dat duidelijk werd dat Jenn niet meer zou ontwaken uit haar coma (23). En de formele sterfdag, door de schouwarts bepaald op 24 oktober.
Mijn zonen en ik noemen dat jaarlijkse moment ook wel ‘ons driedaags festijn’.
Een goeie grap voor de tiende keer kregen we niet verzonnen. “Wat zou mama hebben gedaan”, vroeg ik mijn jongste. Die zei meteen: “Een feestje geven.” Goed idee, vond ik, dus prikte ik zaterdag 26 oktober voor een onvervalste Halloween Party. Die van 2009 was namelijk niet doorgegaan. Familie-omstandigheden.
‘The party that never was’ ging uiteindelijk ook in 2019 niet door. Te veel gedoe, realiseerde ik me. Begin van de maand was al een feestje geweest met de lancering van Als de man verliest, met vrienden en familie die ons drietjes op het podium hadden zien stralen. Ik had er over Jennifer gesproken. Dus de energie was een beetje laag.
Daar kwam bij dat de aanloop naar een sterfdag onvoorstelbaar veel energie wegzuigt. Dat is al tien jaar zo. Zoiets verandert vermoedelijk nooit. De bladeren verkleuren, er is meer wind en regen, meer grijs dan blauw aan de hemel, en mijn lichaam begint stilletjes te protesteren. Waartegen? Geen idee. Pure agitatie. En dan valt het kwartje. Oh ja, het is weer zo ver.
De dag zelf valt dan meestal best mee. Nou, dit keer dus niet. Overmoedig had ik dinsdag twee cliënten ingepland, en ’s avonds had ik de boeklancering van Frits Spits’ Alles lijkt zoals het was in De Kleine Komedie in het vooruitzicht. Dat was allemaal geen probleem. Integendeel, beetje afleiding met werk en plezier hoort er immers ook bij. Lastiger waren de momenten tussendoor.
De kleine momenten. De minieme gedachten. De subtiele emoties. De herinneringetjes.
Dus een extra knuffel voor de jongste op weg naar school. Stokbroodje halen en ontbijt gaan maken bij de oudste. ‘s Middags halfuurtje alles uit, kaarsjes aan en mediteren bij haar foto. Plotse tranen, zomaar. En dan op het allerlaatste moment aansluiten bij de jongens die spontaan besloten om bloemen te leggen bij de plek waar het exact tien jaar eerder allemaal was opgehouden.
Daarna was het ‘smooth sailing’. Geen noemenswaardige opluchting, geen steen in de maag. Dit is wat het is. Tien jaar. Hoe dat is? Als ik omkijk, dan is het voorbij gevlogen, soms met tergende traagheid. In ieder geval hebben we geleefd. We hebben vol geleefd, inclusief de rouw die bij dat leven hoort. Af en toe een tikkeltje rommelig.
Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34
Ons boek Als de man verliest is de wereld in. Op de lancering in Pakhuis de Zwijger sprak ik over de vitale levenslijn: de band tussen vader en zoon.
“Dingen doen. Daar was hij goed in. Dingen doen. Hier zie je mijn vader op een zondagavond met mij zo’n ding doen. Vader en zoon, hij en ik, bouwen een radio in een jampotje. Het is laat, en ik moet naar bed. Ik heb mijn pyjama al aan. Tim moet naar bed, zegt mijn moeder. Hij moet morgenvroeg naar school. Nee, zegt mijn vader, koppig als ie was, eerst de radio. En dus gingen we door, met het doen van ons ding. Vader en zoon.
De meeste verhalen die we hier vanavond hebben gehoord, gaan telkens weer over vaders en zonen. Natuurlijk kunnen we niet zonder de moeders. Als de man verliest heeft er zelfs een heel hoofdstuk over. Onze moeders, heet dat hoofdstuk. Het telt maar liefst 5 pagina’s. We eren onze moeders, maar we eren in dit boek vooral de man.
De man in alle soorten en maten, in alle kracht en kwetsbaarheid. Als ik denk aan de tien mannen die uitgebreid hun verhaal hebben gedaan, dan denk ik aan hun openhartigheid. Hun eerlijkheid om er niet omheen te draaien. Elke man vindt zijn eigen manier, zijn eigen strategie of zijn eigen trucje om zich staande te houden in de schaduw en in het licht van zijn vader.
Neem Humberto Tan, die twee broers heeft verloren. Humberto heeft niet veel op met zijn afwezige vader. Humberto is vooral de zoon van zijn moeder. Die heeft hem opgevoed, niet zijn vader. Humberto zegt in het boek: Ik ben 80 procent mijn moeder, en 20 procent mijn vader. Toch heeft hij zijn kinderen kennis laten maken met hun opa in Suriname. Dat dan weer wel.
Adri van der Heijden fantaseerde als kind dat hij zijn vader, met zijn zatte kloten, van de trap zou willen duwen. Toen zijn vader vele jaren later doodging, waren er bij de schrijver geen emoties. Nou ja, twee taaie tranen op de crematie. In het boek vertelt Adri van der Heijden hoe zijn eigen zoon, Tonio, dol was op zijn opa. Een symbiose, die jonge en die ouwe. Alsof Tonio iets goeds had ontdekt aan Adri’s verguisde vader. Dus toch.
Douwe Bob kreeg als klein jochie van zijn vader te horen: Douwe, jij gaat nu lopen en kijkt niet om. Jij gaat lopen en jij ziet mij nooit meer terug. Douwe gaat lopen, tranen over de wangen. Maar hij kijkt niet om. Tien minuten later komt vader Simon lachend langsfietsen. Waarom? Kijken of hij zijn zoon kon vertrouwen. In dit boek vertelt Douwe Bob ook hoeveel hij van zijn vader houdt. Ondanks.
Nou klinkt het alsof die vaders niet deugen. Maar zo is het niet. Nee, Wim en ik hebben in dit boek bewust geen oordeel. Wel verklaringen. Duiding en begrip. Maar geen oordeel. We doen wat we kunnen. Vaders en zonen. Natuurlijk, we kunnen vloeken op onze vaders. We kunnen met ze vechten. We kunnen van ze houden, we kunnen ze haten. We kunnen ze vastpakken. En weer loslaten. We kunnen zelfs na hun dood blijven roepen: papa, waar ben je? Hier ben ik, papa. Papa, zie je me?
Vooral kunnen we van ze leren. En zij van ons. We kunnen leren van hun onmacht. Omdat vaders het vaak niet hebben geleerd van hun vaders. En die op hun beurt niet van hun vaders. Dat onnodige vermannen. Dat pijnlijke isolement. Dat eigenwijze zwijgen. Dat ontkennen van gevoel. En dat, precies dat, houdt hier vanavond op.
Vanavond begint met dit boek een nieuw hoofdstuk in het leven van vaders en zonen. Komend jaar is het jaar van de man. Dat is onze hoop. Dat is onze missie. Dat is waarom wij het doen. Als man. Met de vrouw.
En hoe? Heel simpel. Denk eens aan een man. Denk eens aan zo’n man. Ik geef jullie tien seconden. Wie is hij? Is het je partner, je vader, je zoon, je broer, je vriend, je baas. Misschien ben je het zelf wel. (Stilte) Iemand in gedachten? Morgen ga jij aan die man vragen: Wat is er nou voor jou zo moeilijk als man? Of morgen ga jij als man zeggen tegen een vrouw: Weet je wat er nou zo moeilijk is als man? En vraag je naar of vertel je over je gevoel. Da’s alles. En voor 22 euro kun je hierin lezen hoe dat moet. En waarom.
Het radiootje. In de jampot. Het ding deed het. Ver na bedtijd op die zondagavond klonk er een krakerige stem uit de radio die mijn vader en ik hadden gemaakt. Pa is al 41 jaar dood. Wat zou het tof zijn als we nu op een of andere manier een radiolijntje konden leggen tussen hier en daar. Een minuutje. Niet langer. Desnoods een half minuutje.
Pa, hoor je me? Pa?
Ja, zoon.
Hey pa, eerst effe dit: Is Jennifer daar ook?
Ja, zoon, die is hier ook.
Oh mag ik haar dan eerst even spreken?
Nee, zoon, dat gaat niet. Jennifer staat ergens te dansen.
Oh okay. Hey pa?
Ja, zoon?
Het gaat goed hier, pa.
Goed zo, zoon.
Dag pa.
Dag zoon.
Meer niet. Over en uit.”
(Uitgesproken op vrijdagavond 4 oktober 2019 in Pakhuis de Zwijger)
Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34