Monthly Archive November 2021

Derksen: soms een lul, vaker een pik

Of je haat Johan Derksen. Of je houdt van hem. Ik doe het allebei. Soms erger ik me kapot aan die ronkende stinksnor. Maar vaker krijg ik een glimlach bij zijn pretoogjes die in mij een jongensachtige branie aanwakkeren waar ik best een beetje jaloers op ben.

Precies vierhonderd pagina’s Derksen schreven Michel van Egmond en Antoinnette Scheulderman over en met de man voor wie ik een zwak heb. Leest heerlijk weg, en het paste afgelopen weekend precies aan boord van een retourvlucht Amsterdam-Porto. Alles komt aan bod, en het is een ‘must read’ voor iedereen die echt geïnteresseerd in de man achter diens vermeende homofobie en racistische prietpraat.

Vooropgesteld, Johan Derksen is geen van beiden. Hij leeft hooguit in een lang vervlogen tijd, waardoor zijn potsierlijke, provocerende, goudeerlijke uitspraken aan tafel met Gijp en Genee bij vlagen tenenkrommende zwart-witte nostalgie-tv opleveren. Hij is de enige oom die op verjaardagsfeestjes wegkomt met grappen die allang niet meer kunnen maar waar we toch stiekem (of openlijk) om lachen.

Ach, ome Johan.

Bovendien is Derksen degene die het laatst lacht met een contract dat hem tonnen per jaar oplevert. Hij is dermate financieel en geestelijk onafhankelijk dat het hem werkelijk geen donder interesseert of ze hem op staande voet ontslaan vanwege niet te pruimen opmerkingen. Dat maakt hem een goeie, ouwe pik in de meest mannelijke betekenis van het woord: een onverzettelijke man die dankzij zijn levenservaring en principes niet meewaait met allerlei winden.

Dat hij af en toe uit de bocht vliegt, zoals hij vroeger op de voetbalvelden smerige slidings inzette, is hem ook te vergeven. Mits er af en toe een sorry volgt, wat in het Akwasi-incident (google zelf maar als je niet meer weet waar het over ging) niet gebeurde. Dan ben je als man gewoon een lul. Niet dat-ie zich daar wat van aantrekt, maar toch, een lul.

Ik ken Van Egmond en Scheulderman. De laatste interviewde me een tijdje terug voor de Volkskrant (lees het hier) en voor haar lieve boek Dan neem je toch gewoon een nieuwe, over de rouw om overleden (huis)dieren. In het boek Derksen zie je precies waar de gewiekste human-interestspecialist ging doorvragen waar mannen al veel eerder zouden zijn gestopt. Scheulderman wist Johan Derksen te verleiden om zich, voor zover mogelijk, te openen over zijn zielenleven. Dat gebeurde op een liefdevolle manier.

De dood van zijn eerste vrouw Linda, moeder van hun dochter Marieke bijvoorbeeld. Hier zit een overeenkomst met mijn leven. Linda en (mijn) Jennifer overleden nadat hun hersenfuncties door een ongeluk waren uitgevallen. Onze echtgenotes werden maar 41 jaar. We bleven allebei achter met jonge kinderen, probeerden op onze manier om het leven weer wat pragmatische zin te geven en struikelden over onze typisch mannelijke onvermogen. We deden ons best.

Mooi én pijnlijk praat Johan Derksen over zijn ouders. Zijn vader was een alcoholische machtswellusteling die Johans moeder regelmatig sloeg. Het is te simpel om zijn verknipte jeugd als verklaring aan te voeren voor wie hij als nationale brombeer is geworden. Ik kijk liever naar de spaarzame momenten dat Johan bij zijn vader achterop de motor zat op weg naar een zondagse voetbalwedstrijd. Wat had ik hem veel meer van dit soort momenten gegund, zodat er meer wederzijds begrip en verbinding was geweest.

In het gemis van een vader, die op een gezonde manier zijn emoties had beheerst en getoond, zit namelijk wel het grote verdriet en het latere (wan)gedrag dat een man soms onuitstaanbaar kan maken. Nogmaals, geen excuus, wel een inzicht.

Er zijn nog twee momenten die van mij een parttime Derksen-fan maken. Met mijn jongste zoon was ik jaren geleden in Grolloo. We bezochten er zijn blues-festival om de weergaloze Jeff Beck aan het werk te zien. Die avond trad ook Ringo Starr op, maar de voormalige Beatle vonden vader en zoon een achterlijke clown. Wel een lekker coverbandje had-ie bij zich, dus vermakelijk was het wel daar in het hoge noorden.

Als student journalistiek heb ik ooit Johan Derksen geïnterviewd, hij zal het zich vast niet meer herinneren. Mijn eindscriptie ging over objectiviteit in de sportjournalistiek. Derksen was nogal verweven met zijn naamgenoot, Johan Cruyff. Mijn hoogdravende stelling was dat Derksen zich niet bepaald kritisch en onafhankelijk opstelde in zijn berichtgeving over de grote Ajacied. In plaats van argumenten om mijn ongelijk te bewijzen gaf hij toe boter op zijn hoofd te hebben. Hij zag er geen probleem in, wat ik als groentje in de journalistiek best ingewikkeld vond.

Op pagina 238 vertelt Derksen over een moment ergens eind jaren tachtig dat hij met Cruyff in de auto zat, ’s nachts na de erewedstrijd voor Piet de Visser in het Willem II-stadion, waarin hij nog één keer meedeed. ‘De muziek op de radio’, aldus Derksen, ‘vond-ie allemaal niks. (…) Johan had een muzieksmaak die niet bij zijn leeftijd paste. Hij was in veel opzichten een ouderwetse man.’

Bij deze passage vloekte ik even. Ik was namelijk ook bij die wedstrijd, en na afloop wilde ik Cruyff spreken voor mijn eindscriptie. Derksen zou me introduceren, maar Cruyff wilde snel weg. Even, heel eventjes maar, was er de mogelijkheid dat ik met Johan en Johan zou meerijden in de auto om vanaf de achterbank mijn vragen te stellen. Ze gingen richting Zwolle, meen ik me te herinneren. Ik vroeg me af hoe ik daarna weer naar Tilburg zou moeten terugkeren, het was immers al laat op de avond, en die minieme kans van een autoritje met de legende vervloog met die onzalige gedachte meteen.

Wat een historische kans heb ik op dat moment verprutst. Ik had moeten instappen, desnoods me laten voortslepen door de achterbumper. Lulhannes. Eigenlijk was ik met die slappe houding volkomen ongeschikt voor het journalistieke vak, dat ik toch ruim dertig jaar in binnen- en buitenland heb beoefend op een manier die Derksen moet hebben aangesproken. Ook dat maakt zijn biografie voor mij een feest der herkenning.

Twee kloten dus voor Derksen, bij vlagen een onuitstaanbare lul maar veel vaker een prima pik. Lees het boek als je wilt begrijpen hoe mannen met macht en onmacht omgaan. En ook daarna mag je nog steeds een gruwelijke hekel aan hem houden. Maakt mij niets uit. En hem nog minder.

Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34

Mannen en hun vriendschappen

Ik ga het uitmaken met mijn vriend Roland. Hij weet er al van. ‘Binnenkort kom ik op mijn fiets naar je toe’, zei ik, ‘en dan beëindig ik onze vriendschap.’ Hij moest keihard lachen. Ik ook. De waardeloze hufter reageerde voor de tigste keer niet of veel te laat op een appje (biertje vanavond?) en ik ben het helemaal zat.

(Illustratie Jacob Stead / FD)

Ik houd van Roland, en hij van mij. De lul. Dit is de man die onmiddellijk in zijn auto stapte toen mijn vrouw dodelijk verwond in het ziekenhuis lag. Dit is de man die van mij een huissleutel kreeg toen zijn huwelijk op de klippen liep en hij een uitwijkslaapkamer nodig had. Dit is de man ik soms maanden niet zie, wat ons niet belemmert om meteen weer de draad op te pikken in een discussie over wat dan ook.

We zijn er voor elkaar. We delen onze geheimen. We hebben tegelijkertijd geen flauw idee wat er in ons dagelijks leven speelt. Dat laatste is een belangrijk aspect van deze typische mannenvriendschap. Een wereld van verschil met de andere kant van de echtelijke sponde. Mijn vriendin onderhoudt dagelijks app-contact met een handjevol boezemvriendinnen en blijft op de hoogte door wekelijks samen of apart ‘een theetje te doen’. Fijn voor haar. Ik zou werkelijk niet weten wat ik Roland zou moeten appen over mijn dagelijkse besognes. Als hij dat ging doen, zou ik hem trouwens ontvrienden. Oh wacht, dat was ik al van plan omdat hij juist zo belabberd contact onderhield.

Roland is mijn beste vriend. Misschien weet hij dat niet eens, ik zou het hem kunnen vragen. Of vertellen. Of niet. We staan er ook amper bij stil. Mannenvriendschap is woordeloos en op het eerste gezicht niet meer dan dat.

In mijn praktijk vraag ik mannelijke cliënten regelmatig naar hun vrienden. Wie zijn de belangrijke mannen in je leven? Op welke manier zijn ze er voor jou? Wat steek je van ze op? Hoe onderhoud je contact met ze? Hoe oppervlakkig of hoe diep zijn jullie gesprekken? Bedank je ze weleens voor wat ze voor jou betekenen?

Deze simpele toetsing, die erop gericht is om eenzaamheid en isolement in perspectief te plaatsen, kan aanvoelen als een ontmaskering. Kom je bij mij in begeleiding omdat er in je persoonlijk of professioneel leven iets niet goed gaat, begin ik ook nog eens over mannenvriendschap. Ik hoor dan enthousiaste anekdotes over fietsclubjes, voetbalmatties, drinkebroers, collega’s met wie je kunt lezen en schrijven, kookkameraden en wandelvrienden. Prachtig, zeg ik dan, hoe jullie dingen doen. Maar wie van al deze vrienden ziet de worsteling waarvoor jij bij mij bent gekomen?

Dan is het even stil, en herhaal ik de vraag: Wie zijn de waarlijk belangrijke mannen in je leven? Dan blijven er weinig over. Ook goed, want of je er nou twee of hooguit drie bij hebt aan wie je je echt durft te laten zien, dát zijn de waardevolle mannenvriendschappen die je overeind- en vooruithelpen als je af en toe struikelt. Mannen bij wie je kunt leunen en die met een ‘hey pik, goed je te zien’ laten weten dat je bij hen niet hoeft te presteren in het man-zijn. Want in al die vriendschappelijke sportclubjes en werkgroepjes ben je je als man toch (on)bewust aan het manifesteren en wordt vriendschap afgemeten aan de afstand die je kunt pissen.

Ik heb er drie. Mijn ‘beste vriend’ Roland dus, Frits en Bert. Die laatste is een ‘goeie vriend’ en in die categorie heb ik er veel meer. Maar eerst Frits, die ik een ‘dierbare vriend’ noem. Het is een bijzondere vriendschap. Hij was ooit mijn docent Nederlands op de middelbare school, is inmiddels de zeventig gepasseerd, maar wie onze gesprekken afluistert in de kroeg zou in eerste instantie denken dat we twee pubers uit 3-Havo zijn. Frits en ik bulderen vol uitroeptekens. In die herrie schuilt hartgrondige mannenvriendschap. We schakelen moeiteloos tussen intieme en oppervlakkige onderwerpen. We schateren over onze seksuele wanprestaties, duelleren over kunst en literatuur, fluisteren over de liefdespijn die we hebben geleden, maken elkaar onophoudelijk belachelijk om aan het eind van de avond met een innige omhelzing te bekrachtigen hoeveel we van elkaar houden.

Frits kiest zijn woorden zorgvuldig. Toen ik hem vroeg om onze vriendschap te typeren, was hij een tijdje stil. ‘Het draait om vanzelfsprekendheid,’ zei hij. Het woord zweefde even in de lucht. ‘En onvoorwaardelijkheid,’ prevelde hij. Frits nam een slok bier en knoopte ze aan elkaar. ‘Timmetje, tussen ons is er geen enkel belang. Wie wij samen zijn, hoeft geen enkel nut te hebben. Het is geven en nemen. We hoeven geen positie ten opzichte van elkaar in te nemen.’

Cheers. Zo’n vriend dus. Ik hoop hem nog lang in mijn leven te hebben. Voordat je verder leest, heb jij ook zo’n vriend? Stuur ‘m nu of straks een appje. Bedank hem zonder al te veel woorden. Houd het simpel.

Mijn professionele leermeester Wibe Veenbaas, mede-oprichter van Phoenix Opleidingen, memoreert graag hoe hij als man zo intens was geraakt door de uitvaart van Harry Mulisch in 2010. Hoe de grijze mannen van De Herenclub de laatste tocht van hun schrijversvriend begeleidden. Ik keek het terug op YouTube. Op het podium van de Stadsschouwburg dragen zij na afloop van de herdenkingsdienst de kist naar de duisternis van de coulissen, voordat ze afvaren richting Zorgvlied.

‘Zo ontroerend mooi hoe op dat ene moment alle competitie tussen die mannen was weggevallen,’ aldus Wibe. Van hem leerde ik hoe je het ‘als man bij andere mannen hebt te zoeken, hoe je elkaar op die diepere laag kunt ontmoeten en daarmee laat zien hoe je elkaar zo liefhebt’. Dat geldt misschien nog wel het meest voor mannen die (on)bewust te zeer blijven verbonden met hun moeder, die te graag zorgen voor de vrouwelijke partner en daarin ook wellicht te volgzaam kunnen zijn. Zo eentje ben ik er zelf ook.

In dat besef ga ik soms heel bewust naar mijn vrienden, om me naast het simpele plezier te laven aan de mannelijke bron van onuitgesproken vriendschap en daarmee met nieuwe energie terug te kunnen keren naar mijn geliefde. Hiervoor is bijvoorbeeld Bert in mijn leven, mijn ‘goeie vriend’. We leerden elkaar kennen als collega-sportjournalist bij De Volkskrant die liever voorbij de statistieken op de schaatsbaan keken. De verhalen van winst en verlies, de worsteling van topsporters en onze eigen pogingen om dat zo mooi mogelijk op te schrijven vormden de bodem voor onze jarenlange vriendschap.

En humor. We lachen eindeloos, om onszelf en om de wereld die soms te kolderiek is voor woorden. Waar Frits het heeft over ‘vanzelfsprekende onvoorwaardelijkheid’, bestempelt Bert mannenvriendschap als ‘levenslustige onbezorgdheid’ waarbij je elkaar niet de maat hoeft te nemen. Je bent goed zoals je bent, ook als het een keer niet zo goed met je gaat. Sterker, juist dan schittert de vriendschap zonder vol bravoure te moeten jubelen. Branie bestaat niet in mannenvriendschap. Het gaat om de frequentie van zijn, niet doen.

Toen Bert mij in 2013 het manuscript van zijn roman Ventoux toestuurde, voelde ik vrijwel meteen een onbeschrijfelijke aandrang om mijn vrienden van de middelbare school op te zoeken. Goeie genade, wat kwam dit verhaal bij me binnen. Ventoux raakte me in het diepst van mijn hart, zoals het vervolg Ferrara dat misschien nog wel meer deed. Het verhaal gaat over fietsende vrienden die elkaar overschreeuwen, afzeiken, bestrijden op de berg en aan de dis, maar die in zeldzame fracties van tellen een diepe verbondenheid voelen waarmee ze jaren vooruit kunnen. Mannenvriendschap sur place.

Ook die vrienden heb ik. We waren ooit die irritante pubers op de middelbare school, kwamen tijdens de studie elke vrijdagmiddag bijeen in het café, verwelkomden vriendinnen die vrouwen en moeders werden. De vriendschap bleef, we ontmoetten elkaar met ons kroost. Huwelijken hielden op, kinderen vlogen uit maar de vriendschap bleef. We reisden een tijdje terug naar Dublin om dat unieke bondgenootschap te vieren met sportieve en culinaire activiteiten. Maar ook ruimden we een avond in om ‘een keertje dieper te gaan dan diep’. Thema: vaderschap.

Ik mocht de avond begeleiden, liet de vijftigplusjarige jochies een korte brief schrijven aan hun vader. Bijzonder was dat de ene kinderloze vriend ook de enige was van wie de vader nog leefde. Het maakte niets uit. We lazen de brief voor aan elkaar. We stelden vragen en we luisterden. Dat is het enige wat ik erover prijsgeef. Het is ‘Het geheim van Dublin’ geworden, met volop vocht van whiskey en tranen. Zo intiem als toen waren we nooit geweest, en zullen we waarschijnlijk ook nooit meer zijn.

We hebben mannenvriendschap aangeraakt op een niveau dat ver voorbij de vriendschap ging. Onze vrouwen hebben we er niet veel over verteld. Het gaat ze niet aan. Ze begrijpen het toch niet, denken wij in onze masculiene eigenwijsheid. Niet dat ze soms hardnekkig proberen. Laatst gingen we een weekendje zeilen, zonder partners, met als belofte dat we in het najaar ook een dagje met aanhang zouden organiseren. Dat hebben we keurig gedaan. We zijn gaan wandelen. Het was heel gezellig.

(Dit essay verscheen op 7 oktober 2021 in FD Persoonlijk)