Verbijsterd zat ik het afgelopen etmaal op de bank. Woede borrelde op maar vond geen uitweg. Ik was volledig lamgeslagen. De opluchting na de definitieve bevestiging dat Biden heeft gewonnen, kon het verdriet om mijn tweede vaderland niet wegnemen.
In de elf jaar dat ik er woonde en werkte als (NOS-)correspondent, wortelde de liefde voor het land van onbegrensde mogelijkheden. Ik trouwde er met mijn grote liefde, we kregen samen twee zonen (die in de US Elections hebben gestemd) en nog steeds kan ik dagdromen over een houten huis in New Hampshire om er mijn resterende tijd te slijten.
Live free or die is het motto van deze staat in het noordoosten van de Verenigde Staten. In de Amerikaanse revolutie was deze slogan, toegeschreven aan generaal John Stark, een letterlijke drijfveer. Extremistische echo’s weerklonken in het prille 2021, aangemoedigd door de 45ste president van de Verenigde Staten. De democratie werd gewurgd.
Inmiddels kunnen we weer een beetje ademhalen, maar het herstel van deze aanslag zal net als corona nog lang duren. Rond het middaguur op woensdag 20 januari komt de nachtmerrie tot een einde, als minuten na de inauguratie van vicepresident Kamala Harris de politieke loopbaan van die man definitief wordt beëindigd.
Ik noem zijn naam nooit meer.
Vier jaar geleden was het na dertig jaar journalistiek mijn laatste klusje bij de NOS. Als eindredacteur online overzag ik de videoverslaggeving over de strijd tussen Hillary Clinton en de Republikeinse kandidaat (NOS The Series). Daags na de inauguratie van die man toog ik naar het Museumplein. Voor het eerst in mijn leven demonstreerde ik. Tegen hem.
De jaren erna was het zuchten, boos worden, discussiëren, ontkennen, fulmineren of simpelweg negeren. Dat laatste was onmogelijk, vooral bij mij thuis waar mijn twee stemgerechtigde zonen hun eigen mening ventileerden. De oudste doet nog steeds een uitstekende imitatie van die man. Ze hebben overigens op die ander gestemd.
Als huidig mannencoach heb ik geprobeerd om iets van therapeutisch begrip voor de bewoner van het Witte Huis op te brengen. Eerst kon dat door te wijzen op diens rechtlijnigheid. Wat hij beloofde tijdens de campagne, werd omgezet in decreten en beleid. Vaak genoeg heb ik meegemaakt hoe politici beloftes aan de kiezer schenden, deze apolitieke man was in dat opzicht onverzettelijk.
De opbrengst na vier jaar polarisatie met een schier criminele tendens: ondermijning van de democratie, het aanzetten tot geweld tegen de media, zelfverrijking en voorkeursbehandeling van zijn politieke en zakelijke vriendjes, en ja, wat nog meer? Ik ga er niet omheen draaien. Deze man is rijp voor de gevangenis of voor het gesticht.
Het is te kort dag om hem uit zijn ambt te zetten. Onvoorstelbaar ook dat zijn kabinet de macht aan 1600 Pennsylvanië overneemt en tijdelijk aan vicepresident Pence overdraagt. Mijn grammetje macabere sympathie voor Donald J. Trump, for crying out loud en dit is echt de allerlaatste keer dat ik hem bij naam noem, is verworden tot een sadistisch vergenoegen. Stap voor stap naar de uitgang, richting hel der ontkenning tot de dood hem bevrijdt. Good riddance.
Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34
Tijdje terug ben ik op zoek gegaan naar de oorlogsjaren van mijn vader Paul. Ik had maar één foto, en één naam. Inmiddels ben ik een paar onthullende stappen verder, en focus ik mijn zoektocht op dit vijftal. Wie herkent deze mannen?
Tweede van rechts is mijn vader Paul Overdiek. Hij was amper 20 jaar oud toen hij naar Duitsland werd gestuurd om dwangarbeid te verrichten. Zijn vriend Gust van Hest zie je rechts op de foto. Dankzij zijn kinderen heb ik meer informatie over de oorlogsjaren.
Ze arriveerden op 16 juli 1943 in Krefeld. Hier werkten ze voor de Duitse Edelstahl Werke. De man links op de foto heet Jan Perrij. De foto is gemaakt voor de barakken van hun kamp, precies een jaar na aankomst. Wie herkent de andere twee mannen? De jongen met het gitaartje ziet er heel jong uit.
Ik ben op meer namen gestuit, met name uit de regio Tilburg: Jan Reijnen, Jan de Rooij, Jef van de Schoorl, Ruud Pfeifer, Ad van Engelen, Piet Verhagen, Leo Pallandt, Theo Smulders, Piet Stokkermans, Jos Lenen, Sjef Wilborts, twee broers Van de Nateris.
Wie heeft er informatie over deze jonge mannen die hun oorlogsjaren in dwangarbeid hebben doorgebracht? Waarschijnlijk leven ze niet meer, maar hun kinderen nog wel. Voor hen, voor mij en voor de generatie die vaak op zwijgende slachtoffers van de Arbeitseinsatz stuitte, ben ik deze speurtocht begonnen.
Ik hoor graag: Tim.Overdiek@gmail.com.
Meer achtergronden over mijn persoonlijke zoektocht zijn hier te vinden:
Op zoek naar mijn vader Paul, de dwangarbeider
Dank voor het meedenken en meespeuren.
Maak popcorn, nestel je op de bank, pak je afstandsbediening voor een traan gevolgd door een lach. Mijn drie kijktips voor mannenrouw in beeld. Een documentaire, een animatie en een speelfilm. Wat zijn jouw favoriete films over mannenrouw?
Tip 1: Ik rouw van jou, gemaakt door Nellie Benner. Zij is 28 jaar als haar moeder na een kort ziekbed overlijdt. De actrice gaat vijf jaar later op zoek naar… ja, naar wat eigenlijk? Hoe je moet rouwen, hoe rouw onder jongeren soms een taboe is, hoe ongemakkelijk je omgeving zich voelt. Wat moet je nou met een rouwend mens?
Hier kun je de docu terugkijken: Ik rouw van jou
Ik ben onder de indruk van de mannen in deze documentaire. Natuurlijk, als man ben ik een beetje bevooroordeeld en ik heb een mannenpraktijk (waar vrouwen ook welkom zijn). Maar het ontroert me hoe een jonge bokser probeert het goede van zijn vijf maanden eerder overleden moeder in zijn gehavende leven over te nemen. Hij neemt een positief besluit.
Zo typerend ook hoe vader Gerrit met dochter Nellie reconstrueert hoe onmachtig hij zich voelde na het overlijden. Dan zag hij Nellie naar boven verdwijnen en met rode oogjes weer beneden komen. Ik zal maar niet vragen hoe het met je gaat, dacht hij toen. De vader zweeg. Waren we maar eerder de confrontatie met ons verdriet aangegaan, zegt hij. Een prachtig inzicht.
Tip 2: If anything happens I love you, geschreven door Will McCormack en Michael Govier. Een twaalf minuten durende animatie van Younghran Nho over het onbeschrijfelijke verdriet van ouders na de gewelddadige dood van hun dochtertje. Hoe kun je elkaar immers niet kwijtraken na zo’n onmetelijk verlies? Onmogelijk.
Mooi om te zien hoe de vader en moeder op eigen wijze met hun gezamenlijk verlies omgaan. De vrouw die wil praten, de man die dat niet kan. Ook hier de mannelijke onmacht die het aflegt tegen het vrouwelijke vermogen om verdriet te tonen en te willen delen.
If anything happens I love you is te zien op Netflix
Tip 3: Manchester by the Sea, een aangrijpende speelfilm over een man (die naar zijn geboortestadje terugkeert om de zoon van zijn overleden broer bij te staan. Het is een ondraaglijke opdracht, omdat hij eerder al met een groot verlies geconfronteerd is geweest. Pure onmacht plus compexe rouw, ik zou er mijn handen aan vol hebben.
In deze film is er geen Hollywood-einde. Dat maakt Manchester by the Sea zo bijzonder liefdevol en hartverscheurend. Wie wil weten hoe mannen soms simpelweg niet kunnen rouwen, moet deze film zien. Bekijk hem via de bekende videokanalen, en luister hier naar een gesprek dat ik met Floortje Smit voor het Ketelhuis had over mannen en verlies:
Ketelhuis Podcast: Scènes voor een huwelijk, met Tim Overdiek
Heb jij kijktips die gaan over mannen en rouw? Laat ze hieronder achter in de comments.
Lezerstips: After Life (Ricky Gervais), Evelyn (Orlando von Einsiedel)
Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34
Yes, we hebben er weer twee! Mannen die over rouw schrijven. Joost Prinsen is ermee bezig. Jason Rosenthal heeft het gedaan. Sorry dat ik zo enthousiast klink, want hun vrouwen zijn gestorven, maar driewerf hoera voor hun schrijverij.
In Op1 vertelde Prinsen over het (over)leven na het overlijden van Emma. Ze waren vijftig jaar samen. Begin dit jaar stierf ze. Prinsen, die ik in mijn jeugd leerde kennen als Erik Engerd, schreef er kort nadien over in het Haarlems Dagblad:
‘Ik zal de wachtkamerpraat tot een minimum beperken. Haar darmen raakten verstopt, een operatie werd onvermijdelijk. Maar er was in die regio al veel gesneden en ze had de intensive care al zo vaak vanbinnen gezien. Mijn vrouw beschouwde de dood als een welkome vriend.’
Snijden tot op het bot, zo noem ik de woorden die Prinsen vindt voor de onverdraaglijke pijn. In The New York Times kondigde Amy Krouse Rosenthal op 3 maart 2017 haar eigen dood aan:
‘Want to hear a sick joke? A husband and wife walk into the emergeny room in the late evening on Sept. 5, 2015. A few hours and tests later, the doctor clarifies that the unusual pain the wife is feeling on her right side isn’t the no-biggie appendicitis they suspected but rather ovarian cancer.’
Kortom, weer zo’n gevalletje ‘komt een vrouw bij de dokter’. De man lijdt mee en vindt, in al zijn onmacht, een eigen(wijze) manier van stilstaan, terugkijken, verder leven en opnieuw leren genieten. Met vallen en opstaan.
Weduwnaar Rosenthal ging aan de slag met zijn verhaal, dat was begonnen met Amy’s oproep om in ieder geval weer de liefde aan te gaan. In haar essay ‘You may want to marry my husband’ prijst ze de vader van hun drie kinderen alvast liefdevol aan.
Van postume contactadvertentie naar een meeslepend boek over het leven na haar dood. Rosenthal benadrukt dat het geen droevig verhaal is. ‘Je wentelen in humorloos zelfbeklag’, nee juist niet. Jason doet een (geslaagde) poging om te beschrijven hoe je ondanks zo’n groot verlies toch de veerkracht vindt om het leven weer op te pakken.
Natuurlijk resoneren hun verhalen bij mij. In mijn dagboek Tranen van liefde beschrijf ik het eerste jaar na de plotse dood van mijn geliefde Jennifer, die op haar 41ste door een verkeersongeluk om het leven kwam. Ik bleef achter met mijn twee zoontjes, toen 9 en 12 jaar. Frappant detail, ook Prinsen verloor net als ik heel vroeg zijn vader.
In Op1 vertelde hij over de bizarre situaties waarin hij zich dit jaar terugvindt. Het opsturen van Emma’s overlijdensakte om een simpel abonnement te kunnen stopzetten. De enige man zijn in een rouwgroepje waarin weduwes hun opluchting niet onder stoelen of banken steken. En seks niet te vergeten, ook zo’n fysieke ervaring. ‘Vrij man’ zijn na een halve eeuw.
Dus kom maar op met die boeken. Mannen in de rouw hebben ze nodig. Genoeg leesvoer voor en door vrouwen, wat voor mij in 2010 aanleiding was om mijn intieme dagboek te publiceren. Jason Rosenthals boek is nu in het Nederlands verschenen: Leven, liefde, verlies en een nieuw begin (Pepper Books).
Belangrijk, want de pijn om het verlies is hetzelfde maar mannen doen het vaak toch anders. Elk ‘mannenboek’ is welkom, ook voor vrouwen die de man en zijn (soms onzichtbare) verdriet willen leren doorgronden. Hieronder vind je een lijstje in willekeurige volgorde. Leestips? Laat maar achter in de comments.
Tims favorieten: Tonio (A.F.Th. van der Heijden), Alles lijkt zoals het was (Frits Spits), Tranen van Liefde (Tim Overdiek), Leven, liefde, verlies en een nieuw begin (Jason Rosenthal), Komt een vrouw bij de dokter (Kluun), Schaduwkind (P.F. Thomése), The Group (Rosenstein & Yopp), As in tas (Jelle Brandt Corstius), De logica van geluk (Mo Gawdat), Man o Man (Nathan Vos), Het boek Job (Roek Lips), About Alice (Calvin Trillin), Nu ik je zie (Merlijn Kamerling)
Tips van lezers: Nooit meer zaterdag (Michel Boerebach, Rob Pietersen), Het einde van de eenzaamheid (Benedict Wells), Verdriet is het ding met veren (Max Porter), Mijn moeder, steeds dichterbij (Leo Fijen, Manu Keirse), Uit de tijd vallen (David Grossman), Vingerafdruk van Verdriet (Manu Keirse), Als de man verliest (Tim Overdiek, Wim van Lent), Levels of Life (Julian Barnes), Finding Joy (Gary Scribbler), Carrièrepatiënt (Martijn van Duivenboden), When Breath Becomes Air (Paul Kalanithi), Rouw op je dak (Jos Brink), De complete weduwnaar (Klaas ten Holt), When breath becomes air (Paul Kalahniti)
Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34
Een foto met wel duizend vragen. Mijn vader Paul Overdiek in een groep van zestien mannen. Keurig gekleed, lachend. Achter die façade van ogenschijnlijke zorgeloosheid toont een hek de werkelijkheid: Paul is dwangarbeider in een Duits kamp.
Ik weet niks. Hooguit flarden van die tijd, ergens in de jaren veertig. Essen is weleens genoemd door mijn broers. Twee jaar zou hij er hebben gezeten. Hij was opgesloten geweest in een bunker waar hij niet rechtop kon staan. Dat trauma zag je soms terug in zijn angst bij het naderen van de Duitse grens. Praten erover deed hij niet.
Ik wil er nu alles over weten. Hoe was het daar? Wat moest hij doen? Wie waren die andere mannen, jongens vaak nog. Mijn vader Paul was een jaar of twintig, de leeftijd van mijn jongens nu. Hoe is hij vertrokken van Oisterwijk naar Duitsland? Hoe is hij teruggekeerd? Had hij zich verzet? Of was hij zonder verzet die kant opgegaan?
Waar te beginnen? Er is slechts een handjevol mensen die me nog wat over hem en die tijd kunnen vertellen. Een achterneef, mijn moeder, oudere broers. Meer niet. Tenzij ik erachter kom wie zijn kampgenoten waren. Leeft er nog iemand? Mijn vader stierf in 1978, en met hem al die verhalen. Er was een vriend, Gust van Hest uit Tilburg.
Ik ga de komende tijd op zoek naar het verhaal van Paul, de dwangarbeider. Nieuwsgierig ben ik naar de man uit de oorlogsjaren. En met hem naar de verhalen van lotgenoten van de Arbeitseinsatz. Veel aandacht is er in Nederland voor verzetsstrijders, slachtoffers van vernietigingskampen en jappenkampen, NSB-kinderen. Dwangarbeiders lijken een vergeten groep.
Ik heb hulp nodig. Dus doe ik een beroep op jullie. Waar moet ik beginnen? Wat zijn handige lijntjes voor mijn onderzoek? Wie heeft gouden tips? Nog beter, wie herkent de mannen op deze foto? Geen idee wat het oplevert, maar ik ga de puzzelstukjes verzamelen, erover schrijven, een podcast maken misschien, en wie weet vloeit er een boek uit voort.
Tips? Laat ze hieronder achter, of stuur me een mail: tim.overdiek@gmail.com
Ik ben een brave jongen, maar wel eentje met gezond verstand. Regels volg ik keurig op, tenzij het echt nergens op slaat. Dus heb ik op enig moment iemand uit de risicogroep… Nou ja, dat komt later.
Eerst de vrijdagavond. Naar de film. La Vérité met mijn lief, in Rialto waar vijftien stelletjes verspreid in de zaal zaten. Wat hadden we te doen met het oudere paar dat als laatste binnenkwam en helemaal vooraan moest zitten met zoveel lege stoelen achter zich. Omdat wij hand in hand achteraan zaten, mochten we de zaal als eerste verlaten.
Het was nog licht na de vroege avondvoorstelling. Drankje doen? Iets te fris voor een terras. Pech bij diverse etablissementen waar alle tafeltjes bezet waren. Zonder reservering maar met een glimlach dan maar binnenschuifelen bij een volkskroeg waar de kastelein ons aan het hoekje van de bar liet staan. Niet verder vertellen, okay?
Een overweldigende ervaring, na ruim drie maanden vertier in eigen huis en ontspanning op afstand in het park. De muziek stond (te) hard, mensen spraken (te) luid. Het bier smaakte goed, maar ik bleef met grote ogen om me heen kijken. Ik was simpelweg vergeten hoe het was. Echt op mijn gemak voelde ik me (nog) niet.
Zeker toen een vaste klant met veel omhaal binnenviel. De grapjurk gaf elke klant een elleboog en omhelsde vervolgens de kastelein. Ik voelde me wat ongemakkelijk worden. Maar het bier smaakte goed. Andere bezoekers verlieten hun tafeltje, vlak achter ons ontstond een reünie. Oude tijden herleefden in het nieuwe normaal.
Nog maar even niet. We slenterden door een leeg Sarphatipark. Stilte, natuur, stadgenoten in hun eigen bubbeltje. Dat voelde vertrouwd.
Waar maakte ik me eigenlijk druk om? In maart heb ik nota bene corona gehad, bevestigde een test op antistoffen in mijn bloed eerder in de week. Goed nieuws, dus als brave jongen hoef ik er alleen maar voor te zorgen dat ik mijn handen was, afstand hou en bij voorkeur geen al te drukke plekken opzoek. Het biertje was er nu nog eentje te veel.
Deze herwonnen vrijheid in het uitgaansleven gaf me zaterdagmiddag een licht schuldgevoel op weg naar mijn moeder. Ze is 88 jaar, kerngezond en zit sinds half maart opgesloten in haar verzorgingshuis Sint Jozefoord in Nuland. Niets dan lof voor de zorgvuldigheid en toewijding van het personeel. Maar mijn hemel, wat is het zwaar voor haar.
We belden elke dag. Begin mei opende het Praathuys waar we twintig minuten konden kletsen met plexiglas als beschermende tussenlaag. Nu mag één vaste bezoeker twee keer per week een uurtje op bezoek. Dat ben ik. De regels volg ik braaf. Handen ontsmetten, mondkapje voor en anderhalve meter afstand. Gemakkelijk te doen voor ons gezond verstand.
Deze zaterdag was ik er voor de vierde keer. We gingen een ommetje maken in de bosrijke tuin. Even frisse lucht, een vrij gevoel ondanks het onverbiddelijke hek waar alleen ik en niet zij doorheen mag. Op een bankje genoten we even van de gezamenlijke stilte. Het uur was om. Ik sprong op, zij ook, iets te snel. Ze wankelde. En toen stak ze haar hand uit.
Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34
Ik hoorde over zijn dood en moest van schrik even gaan zitten. Zelf zou Marc de Hond onmiddellijk het volgende grapje hebben gemaakt: ‘Ik zou bij het nieuws van mijn eigen dood liever zijn gaan staan. Maar ja, die rolstoel, hè.’
Oneerbiedig? Ja. Maar Marc had vast iets veel en veel grappigers bedacht, gevolgd door een stilte om te kijken of de ongemakkelijke humor aansloeg. Als ik aan Marc denk, moet ik lachen. Hij had een geweldige humor. Ook met de dood wist hij wel raad.
‘De beste grappen hoor ik op begrafenissen’, kopte ik boven het gesprek dat ik met Marc voerde voor ons boek Als de man verliest. ‘Humor ten koste van jezelf werkt geweldig en dan ook nog eens vanuit het jodendom, helemaal om met nare dingen om te gaan. Dat zat in mijn opa en oma. Opa vertelde mopjes, maar oma was echt grappig. Dat zagen we tijdens de honderd dagen die zij nog leefde nadat haar man was overleden.’
In het boek, dat ik samen met Wim van Lent schreef, gaat het over verlies en de manier waarop mannen daar (anders dan vrouwen) mee omgaan. De stapel tegenslag was groot in de 42 jaar dat Marc de Hond heeft geleefd. Hij verloor zijn moeder op 3-jarige leeftijd, kwam door een dwarslaesie in een rolstoel, en raakte internet-miljoenen kwijt.
Het grootste verlies in zijn ogen was de vechtscheiding van zijn vader Maurice en zijn tweede moeder, en de vroege dood van zijn halfbroertje. In 2018 kreeg hij blaaskanker. ‘Mensen zeggen, blijf positief want dat ben je’, vertelde hij me. ‘Dat klopt, maar de begraafplaats ligt vol met positieve mensen. Ik ben dus ook realistisch.’
Vanuit dat realisme ging hij de afgelopen tijd in een versnelling. De theatertour werd een veelzijdig marathon-interview waarin hij over het leven sprak. Hij trouwde met Remona, moeder van hun kleine kinderen Livia en James. Elke aflevering werd opgenomen. Een tastbare nalatenschap, want van zijn eigen moeder Jasmin die dertig jaar oud werd, kon hij zich weinig herinneren.
‘Ik weet niet meer hoe zij als moeder voor mij was’, vertelt Marc in Als de man verliest. ‘Dat is te lang geleden. Dat zij is gestorven, vond ik vooral zielig voor haar, niet per se voor mij. Er is een bandopname, waarop me wordt verteld dat mama weg zou gaan. Dan vraag ik, kan ik niet met haar mee? Nee, dat kan niet. Op mijn dertiende heb ik dat teruggeluisterd en toen vond ik het vooral verdrietig voor haar. Niet voor mij.’
Als man, die als kind zijn vader verloor en later zijn partner, heb ik grenzeloze bewondering voor de manier waarop Marc de Hond met alle tegenslag is omgegaan en vol in het leven heeft gestaan (of gezeten). Respect ook voor de manier waarop hij zijn wortels eerde. Livia’s tweede naam is Jasmin, naar zijn moeder. James’ tweede naam is Lion, naar zijn overleden broertje.
Marc zelf is vernoemd naar de broer van zijn opa, die voor de oorlog was getrouwd met zijn oma. Mark de Hond stierf in Auschwitz, net als de eerste vrouw van opa Sam. ‘Een grote familie, allemaal dood. Mijn opa en oma zijn vrijwel alleen teruggekomen en met elkaar verder gegaan. Het feit dat zij geen verbitterde, maar juist optimistische en warme mensen waren, is het grote voorbeeld geweest in mijn leven.’
Tijdens ons gesprek belde vader Maurice een paar keer. Telkens werd hij weggedrukt. ‘Hij belt de hele dag door.’ Ook dat is nu verloren. Wrange troost wellicht, maar toch, de laatste woorden van Marc voor Maurice: ‘Ik zie de humor in mijn vader. De beste grappen heb ik gehoord op begrafenissen. Niks is bijzonderder dan met mijn vader en broertje in een volgauto te zitten. Dan kun je echt lachen.’
Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34
Ik keek omhoog en zag het ding. The plane! The plane! Alsof het een buitenaards verschijnsel was, terwijl ik onder de rook van Schiphol woon. Nou ja, rook. De lucht is blauw, geen streep te bekennen. Het zeldzame vliegtuig maakte me sentimenteel.
Het was zo’n typisch corona-momentje. Een kleine gebeurtenis die je heel vluchtig met de neus op de feiten drukt. Het besef dat we in een uitzonderlijke tijd leven, die ooit wel weer als voltooid verleden tijd in de geschiedenisboekjes zal verdwijnen. Voorlopig hinkelen we door het leven, op anderhalve meter afstand.
Een greep uit de nieuwe alledaagsheid. Kletsen met de buurvrouw op twee uiteinden van een bankje op het plein, allebei met onze eigen thee. Facetimen met mijn oude moeder en blijven lachen als de verbinding er door haperende wifi elke dertig seconden uitklapt. Vriendelijk lachen naar onbekenden. Klusjes bedenken, en niet doen. Ontploffen om niets.
Het vliegtuig dat op pakweg anderhalve kilometer hoogte mijn aandacht trok, maakte me sentimenteel omdat ik me realiseerde dat er van verre reizen dit jaar niks meer terecht zal komen. Begin deze maand kreeg ik voor mijn verjaardag een wereldkaart waarop ik met vlaggetjes kan aanduiden welke landen ik allemaal heb bezocht. Het zijn er veel.
In een oogopslag kan ik zien waar ik nog naartoe wil. Zuid-Amerika is maagdelijk wit, en in Azië voorzie ik ooit een mooie rondreis. Australië staat hoog op het verlanglijstje. China tot voor kort ook, maar er zijn steeds meer redenen te bedenken om dat land op een zwarte lijst te zetten. Amerika ken ik van haver tot gort, nu zou ik er niet willen zijn. Zelfs en vooral niet in mijn geliefde New York City.
Lekker weg in eigen land, later deze zomer. Ik heb me ermee verzoend, maar eigenlijk wil ik dat niet. Niet omdat er geen mooie plekjes te vinden. Nee, ik wil niet op vakantie in Nederland omdat er zoveel Nederlanders zijn die zich allemaal wijs gaan maken dat het best fijn is om eens een keertje binnen de landsgrenzen te blijven. Die wil ik helemaal niet tegenkomen.
Ik wil weg. Heel ver weg. Naar een land waar je geen kaaskop op anderhalve kilometer herkent. Waar je je vreemd voelt, beetje angstig misschien omdat je wordt aangestaard. Ik wil me onderdompelen in een onbekende cultuur, met raar eten dat hartstikke lekker smaakt. Ik wil vooral weg, ver weg van mezelf. Want ik ben mezelf behoorlijk beu.
Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34
Dobbel is een van zijn bijnamen. RobDob, Roberto, Robbel Dobbel. Ik durf Rob een vriend te noemen, ook al heb ik hem nooit ontmoet. Samen met twintig oud-collega’s van Het Parool juichen we voor hem in de laatste kilometer van zijn leven.
Wat is er gebeurd? Begin februari kreeg ik een mail van Henk. Of ik zin had in een reünie met voormalige sportverslaggevers van Het Parool. Jazeker! De leukste krant waar ik ooit voor gewerkt heb, van 1989 tot medio 1992. Ik voelde me meteen weer het Brabandertje dat aan de Wibautstraat leerde een grote bek op te zetten.
Dat was nodig, om je staande te houden op de sportredactie van de Amsterdamse verzetskrant van weleer. Keihard werken, altijd in het weekend en maandagochtend vol trots de sportkrant van de deurmat plukken. Ik leerde er schrijven, buffelen, lachen (en heimelijk huilen). Een reünie met deze legendarische club? Fuck yeah!
Het liep wat anders. De samenkomst werd begin april afgeblazen. Te veel oudjes bijeen voor een kroketje en sterke verhalen waren een iets te makkelijke snack voor het oprukkende virus. Dus gingen we vrolijk en veilig verder met het delen van herinneringen in een WhatsApp-groep, waar vooral de bejaarde oud-collega’s van voor mijn tijd het hoogste woord begonnen te voeren.
Een beetje opa vertelt, maar dan in het anabolen-kwadraat. Geruchten en roddels, primeurs en diepgravende journalistiek, ziedende Ajax-voorzitters en wielerploegleiders, schrijfmachines die naar verslaggevers werden gesmeten, het behendig omzeilen van dopingcontroles, maar vooral getuigenissen van de kameraadschap. De collegiale vriendschap is tijdloos. Het is een dierbare verrijking in mijn quarantaine-leven.
Velen van ons hebben elkaar al jaren niet gezien. Soms op boekpresentaties, want menig gepensioneerd sportverslaggever blijft schrijven over de Tour van toen of de renner van ooit. Er zitten twee, misschien drie vrouwen in de appgroep. Die houden zich gedeisd, want de mannetjes maken de meeste herrie. Toch kijken wie het verst kan pissen, op hogere leeftijd is dat een fikse klus.
Dagelijks stuurt Henk een herinnering die een collega heeft opgeschreven. Daar komen dan de meest kolderieke reacties op, correcties soms ook omdat het geheugen steken laat vallen. Als de verzameling verhalen tijdelijk is opgedroogd, volgt een foto van een historische krantenkop. Dat brengt de jongens weer aan de gang. Weet je nog…
‘Het Parool verslaat alles’, luidt een trefzekere reclameslogan van lang geleden. Cees heeft ‘m bedacht. Ajacieden Wim Kieft en Frank Rijkaard gingen met de krant op de foto. Het kostte de krant kennelijk niet meer dan een habbekrats, want het zusje van Wim werkte bij het Parool in de kantine. Ze had ook even wat met Rijkaard. Vandaar. Goed verhaal.
Dat ellendige virus verlengt onze digitale reünie. Soms denk ik stiekem, laat een fysieke ontmoeting maar zitten. Dit is ook hartstikke leuk. Tot Henk afgelopen week een linkje plaatste naar een interview met Dobbel op de website van wielermagazine De Muur:
The life and times van Dobbel door Joost Prinsen
Hierin vertelt Rob van den Dobbelsteen over zijn roemrijke loopbaan als wielerverslaggever. Vijf keer versloeg hij de Tour de France voor Het Parool, maar zijn leven was veel meer dan je met een notitieblokje verdringen rond een hijgende renner. Geweldige belevenissen en bijna ongelofelijke avonturen van een begenadigd journalist. Mijn advies is: Léés die Muur!
Vaak moest ik schateren, maar soms viel ik stil. Dan tekende Prinsen een citaat op van Dobbel dat over zijn vorderende leeftijd en sputterende lichaam ging. Dat hij darmkanker heeft en niet lang meer heeft te leven. Dat zijn vrouw in een verzorgingshuis woont en dementeert. Dobbel vertelt het allemaal met een lach. De traan is gereserveerd voor ons, de lezers.
In de appgroep van oud-collega’s heeft hij het er zelf niet over. Sinds vorige week verblijft hij in een hospice, werd tussen neus en lippen meegedeeld. Herinneringen blijft Dobbel zelf met een moordend tempo delen, als een oude vriend die weet dat de man met de hamer door het raam loert. En er schijt aan heeft. De rode vod is nu gepasseerd. (Iemand zou appen, wie wist dat de ‘flamme rouge’ voor het eerst in 1906 in de Tour werd gebruikt?)
Net als vroeger stoempt Dobbel door in de laatste kilometer van een prachtig leven. Wij loodsen hem digitaal naar de meet door te blijven putten uit ons sportarchief. Op eigen kracht zal hij over de eindstreep fietsen, en pas dan laten wij hem gaan. Een andere groep oud-collega’s, niet langer onder ons, zal zich over Dobbel ontfermen. Wij blijven verhalen vertellen, over Dobbel en over al die andere Parool-kanjers. Vrienden voor het leven. Vrij en onverveerd.
(Update: Rob van den Dobbelsteen is maandag 20 april in Schoorl overleden.)
Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34
Het was een zaterdagmiddag, heel lang geleden, en ik was blij om Joris te zien. Hij moest effe nadenken. Komt door mijn baard. De herkenning, onmiddellijk gevolgd door een ferme handdruk. Daarna de schrik in ons beider ogen. Oh shit, dit mag niet meer.
Een foutje, zoals Rutte na zijn persconferentie met de RIVM-man enkele dagen eerder. De premier deed het per ongeluk, of misschien wel expres vanwege het effect. Joris en ik deden het in ieder geval per abuis. We moesten nog wennen aan de nieuwe verordeningen voor lichamelijk contact. Anderhalve meter konden we nog niet automatisch inschatten.
Vanochtend kwam ik langs de plek van die allerlaatste handdruk. Dat is 25 dagen geleden. Vijf.En.Twintig, zoals ik misschien wel op een t-shirt zou willen drukken. Een ongelofelijk getal. En we moeten er nog 25, vrees ik. Ik maakte een foto. Ondanks het tijdstip, kwart over zeven, was het er druk met gezonde mensen die laverend contact vermeden.
De foto raakt me. Verdomme, ik mis het. Ik mis de handdruk. De knuffel. De boks. De zoen. De streling over iemands arm. De hand op de rug. Ik mis zelfs de kolderieke verwarring die ontstaat als je recht op iemand afloopt, elkaar in de ogen kijkt, en dan allebei een paar keer in dezelfde richting ontwijkt. We zijn nu immers allemaal professionele vermijders geworden.
Lichamelijk contact is van levensbelang. Er bestaat wetenschappelijk onderzoek over. Het geeft erkenning van je fysieke bestaan. Wie het lijf van een ander voelt, ervaart zichzelf. Je bent er. De vriendelijke glimlach, de hand op het hart en het namasté-gebaar zijn een slap surrogaat van waar we werkelijk voor op aarde zijn. Elkaar (aan)raken.
Gelukkig houd ik mijn geliefde regelmatig vast, en zij mij. Met mijn jongste zoon knuffel ik af en toe. Omdat het moet, en omdat we al 25 dagen samen in een gezonde semi-quarantaine vertoeven. Het doet me beseffen hoe zwaar het is voor mijn moeder, die in haar eentje de dagen doorkomt. En behalve voor haar ook de vele anderen die dat fysieke genot en die levensbehoefte nu even niet kennen.
Wanneer was jouw allerlaatste handdruk? Wat was het beeld erbij? Wie was het? Hoe terloops voelde dat? Kunnen we het nog wel, iemand even raken met kortstondig contact? Allemaal vragen die ik me vanochtend vroeg stelde. De antwoorden maakten me een beetje verdrietig. Toen zuchtte ik eens diep en maakte een keurig boogje om de vrouw met haar hond. We lachten vriendelijk naar elkaar.
Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34