Ons boek Als de man verliest is de wereld in. Op de lancering in Pakhuis de Zwijger sprak ik over de vitale levenslijn: de band tussen vader en zoon.
“Dingen doen. Daar was hij goed in. Dingen doen. Hier zie je mijn vader op een zondagavond met mij zo’n ding doen. Vader en zoon, hij en ik, bouwen een radio in een jampotje. Het is laat, en ik moet naar bed. Ik heb mijn pyjama al aan. Tim moet naar bed, zegt mijn moeder. Hij moet morgenvroeg naar school. Nee, zegt mijn vader, koppig als ie was, eerst de radio. En dus gingen we door, met het doen van ons ding. Vader en zoon.
De meeste verhalen die we hier vanavond hebben gehoord, gaan telkens weer over vaders en zonen. Natuurlijk kunnen we niet zonder de moeders. Als de man verliest heeft er zelfs een heel hoofdstuk over. Onze moeders, heet dat hoofdstuk. Het telt maar liefst 5 pagina’s. We eren onze moeders, maar we eren in dit boek vooral de man.
De man in alle soorten en maten, in alle kracht en kwetsbaarheid. Als ik denk aan de tien mannen die uitgebreid hun verhaal hebben gedaan, dan denk ik aan hun openhartigheid. Hun eerlijkheid om er niet omheen te draaien. Elke man vindt zijn eigen manier, zijn eigen strategie of zijn eigen trucje om zich staande te houden in de schaduw en in het licht van zijn vader.
Neem Humberto Tan, die twee broers heeft verloren. Humberto heeft niet veel op met zijn afwezige vader. Humberto is vooral de zoon van zijn moeder. Die heeft hem opgevoed, niet zijn vader. Humberto zegt in het boek: Ik ben 80 procent mijn moeder, en 20 procent mijn vader. Toch heeft hij zijn kinderen kennis laten maken met hun opa in Suriname. Dat dan weer wel.
Adri van der Heijden fantaseerde als kind dat hij zijn vader, met zijn zatte kloten, van de trap zou willen duwen. Toen zijn vader vele jaren later doodging, waren er bij de schrijver geen emoties. Nou ja, twee taaie tranen op de crematie. In het boek vertelt Adri van der Heijden hoe zijn eigen zoon, Tonio, dol was op zijn opa. Een symbiose, die jonge en die ouwe. Alsof Tonio iets goeds had ontdekt aan Adri’s verguisde vader. Dus toch.
Douwe Bob kreeg als klein jochie van zijn vader te horen: Douwe, jij gaat nu lopen en kijkt niet om. Jij gaat lopen en jij ziet mij nooit meer terug. Douwe gaat lopen, tranen over de wangen. Maar hij kijkt niet om. Tien minuten later komt vader Simon lachend langsfietsen. Waarom? Kijken of hij zijn zoon kon vertrouwen. In dit boek vertelt Douwe Bob ook hoeveel hij van zijn vader houdt. Ondanks.
Nou klinkt het alsof die vaders niet deugen. Maar zo is het niet. Nee, Wim en ik hebben in dit boek bewust geen oordeel. Wel verklaringen. Duiding en begrip. Maar geen oordeel. We doen wat we kunnen. Vaders en zonen. Natuurlijk, we kunnen vloeken op onze vaders. We kunnen met ze vechten. We kunnen van ze houden, we kunnen ze haten. We kunnen ze vastpakken. En weer loslaten. We kunnen zelfs na hun dood blijven roepen: papa, waar ben je? Hier ben ik, papa. Papa, zie je me?
Vooral kunnen we van ze leren. En zij van ons. We kunnen leren van hun onmacht. Omdat vaders het vaak niet hebben geleerd van hun vaders. En die op hun beurt niet van hun vaders. Dat onnodige vermannen. Dat pijnlijke isolement. Dat eigenwijze zwijgen. Dat ontkennen van gevoel. En dat, precies dat, houdt hier vanavond op.
Vanavond begint met dit boek een nieuw hoofdstuk in het leven van vaders en zonen. Komend jaar is het jaar van de man. Dat is onze hoop. Dat is onze missie. Dat is waarom wij het doen. Als man. Met de vrouw.
En hoe? Heel simpel. Denk eens aan een man. Denk eens aan zo’n man. Ik geef jullie tien seconden. Wie is hij? Is het je partner, je vader, je zoon, je broer, je vriend, je baas. Misschien ben je het zelf wel. (Stilte) Iemand in gedachten? Morgen ga jij aan die man vragen: Wat is er nou voor jou zo moeilijk als man? Of morgen ga jij als man zeggen tegen een vrouw: Weet je wat er nou zo moeilijk is als man? En vraag je naar of vertel je over je gevoel. Da’s alles. En voor 22 euro kun je hierin lezen hoe dat moet. En waarom.
Het radiootje. In de jampot. Het ding deed het. Ver na bedtijd op die zondagavond klonk er een krakerige stem uit de radio die mijn vader en ik hadden gemaakt. Pa is al 41 jaar dood. Wat zou het tof zijn als we nu op een of andere manier een radiolijntje konden leggen tussen hier en daar. Een minuutje. Niet langer. Desnoods een half minuutje.
Pa, hoor je me? Pa?
Ja, zoon.
Hey pa, eerst effe dit: Is Jennifer daar ook?
Ja, zoon, die is hier ook.
Oh mag ik haar dan eerst even spreken?
Nee, zoon, dat gaat niet. Jennifer staat ergens te dansen.
Oh okay. Hey pa?
Ja, zoon?
Het gaat goed hier, pa.
Goed zo, zoon.
Dag pa.
Dag zoon.
Meer niet. Over en uit.”
(Uitgesproken op vrijdagavond 4 oktober 2019 in Pakhuis de Zwijger)
Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34
Mijn boeken koop ik meestal om de hoek, bij Van Rossum. Dit keer fiets ik naar De Nieuwe Boekhandel in Bos en Lommer. Een gevalletje morele ondersteuning. Sterker, een kwestie van leven en dood.
Negen jaar bestaat de sprankelende winkel van Monique Burger, maar het is een viering met een rouwrandje. Het zit allemaal ‘een beetje tegen’. Kort samengevat: de verkoop van haar winkel ging onverwachts niet door en haar partner Chris kreeg te horen ongeneeslijk ziek te zijn.
Monique, je kent haar wellicht van die brede lach en gepassioneerde ogen in het boekenpanel van De Wereld Draait Door, is op Facebook open en eerlijk over de bizarre pech die haar is overkomen. Waar het leven vol serene toekomst leek, zit nu de dood op haar hielen. Haar lach is er niet minder om.
Lees hier Monique’s verhaal in Het Parool: Jubileum met donkere wolken
“Wat wil je drinken?” vraagt ze als ik binnenkom. Vermoedelijk voor de 837ste keer deze zaterdag vertelt ze hoe de situatie is. Dat ze op zoek is naar een koper voor haar prachtige zaak. Dat de chemo aanslaat en dat ze elke dag van de liefde geniet. Alsof er geen volgende dag is, met zulk soort intensiteit.
“Ik heb twee dingen voor je”, zeg ik. “Ik kom een boek halen en een knuffel brengen.” Meer niet. Uit ervaring weet ik hoe je jezelf kunt uitputten als je elke keer hetzelfde verhaal moet vertellen. Het wordt een riedeltje. Als toehoorder heb je trouwens nooit de juiste woorden. Nou ja, dat het kut is. Zwaar kut.
Dus drink ik een glas rode wijn en vraag om een boekentip. Monique heeft meteen het perfecte advies. “Een boek waar ik nu veel steun aan heb, en wat ook jou zal aanspreken.” Het Zoutpad van Raynor Winn, over een echtpaar dat alles kwijtraakt en van wie de man ernstig ziek is. De ondertitel is treffend: Over oude wegen naar een nieuw begin.
’s Avonds begin ik te lezen. Het grijpt me meteen aan. Goeie tip van Monique, met een groot verschil. Mijn vrouw stierf door een ongeval, en van een laatste periode met elkaar op weg naar de dood was nooit sprake. Wat ons bindt, is het besef dat de (nakende) dood doet leven. Wat ons scheidt, is dat ik het pad inmiddels heb afgelegd waarop zij nu de eerste schreden heeft gezet.
Dat zij die laatste stappen hand in hand mag zetten, geeft me zowaar een ietsiepietsie gevoel van jaloezie. Je gunt niemand het vroegtijdig verlies van een partner. Wat een helletocht. En toch zeg ik, met de grootst denkbare liefde: Lang leve het grote geluk van Monique.
Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34
Lees ook: Als goed nooit goed genoeg is, over mijn nieuwe boek Als de man verliest
“Het is best een leuk boekje geworden”, vertel ik aan een collega. Wat ik eigenlijk bedoel te zeggen, is dat het “potverdorie een geweldig boek” is. Als de man verliest is gewoon keigoed. Maar ja, die innerlijke criticus. Leuk boekje dus.
Ik buig me deze zondagochtend over de allerlaatste wijzigingen. Ons boek is min of meer klaar, want de drukproef ligt voor me op tafel. Nu ga ik pagina na pagina, regel na regel, woord na woord, zelfs letter na letter na of het allemaal klopt. Tot mijn verrassing zijn er toch nog tikfouten in geslopen. Gelukkig kijkt een professionele corrector ook naar het manuscript.
Een kleine 80.000 woorden, zo’n 320 pagina’s, tien ontroerende interviews met bekende mannen, acht thematische hoofdstukken over mannen en tegenslag. Af en toe slaat de twijfel toe. Klopt het wel wat hier staat? Is het voorbeeld wel juist gekozen? Zijn we wel genuanceerd genoeg? Is dit het juiste woord? Het hoort allemaal bij het schrijfproces dat niet zonder bloed, zweet en tranen kan.
Maar de twijfel? Ook die laat zich zien. “Tim, dit slaat helemaal nergens op”, hoor ik het kritische stemmetje bij vlagen in mijn hoofd uitschreeuwen, smiespelen of fluisteren. Dit is wie ik ben. Het kan altijd beter. Ja, het is goed, echt heel goed, maar toch ook is het niet goed genoeg. Ik ken het stemmetje van oudsher. Het ligt altijd op de loer, vertrouwd en hartstikke ongewenst.
Sinds co-auteur Wim van Lent in het voorjaar van 2017 het idee opperde om samen een boek te schrijven, ben ik aan de slag gegaan om een ‘kick-ass boek’ te schrijven. Het moest goed zijn, meer dan goed. Het moest voor professionele hulpverleners tot de diepste kern doordringen. Het moest de geïnteresseerde lezer vol in zijn of haar hart raken. (Ja, het boek is voor mannen én vrouwen een ‘must-read’.)
Zo’n boek is het geworden. Dat zeg ik zonder bescheidenheid want zo ben ik dan ook wel weer. Dankzij inhoudelijke feedback van meelezers en een zorgvuldige en liefdevolle begeleiding door Uitgeverij Balans is het versie na versie uitgegroeid tot een boek dat staat. Wie als (partner van een) man met tegenslag, verdriet en rouw te maken krijgt, zal zich herkennen in Als de man verliest.
In dit laatste stadium voordat het manuscript naar de drukker gaat ontdek ik waar die trots vooral op is gebaseerd. De openhartigheid waarmee de mannen in dit boek over hun verlies, pijn en onvermogen durven te praten. Dat is iets wat ik zelf heb moeten leren na de verschillende verliezen in mijn leven. Niet makkelijk, maar wel helend. Daarom is het ook zo’n leuk boekje geworden.
Meer info vind je hier: Als de man verliest – Uitgeverij Balans
Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34
“Mijn lieve schat, je kunt ervoor kiezen om vrij te zijn”, is de slotzin uit De Keuze, die nu al dagen door mijn hoofd dendert. Twee avonden tot ver na middernacht doorlezen zijn voldoende om vrijdagochtend goed voorbereid in Zeist aan te schuiven voor een ochtendje met de Ballerina uit Auschwitz.
Edith Eva Eger is 91 jaar oud. Ze heeft er al vele levens opzitten, maar is nog altijd een kwieke jongedame. Dansend komt ze het podium op, en drie uur later dartelt de Hongaars-Amerikaanse psychotherapeut de toekomst in. Ze leeft bij de dag, want de ochtendzon zou ze weleens voor het laatst hebben gezien. “Dus maak er wat van.”
Edie’s motto: “Wat er in je leven ook gebeurt, je hebt altijd de keuze: Draag ik het verleden met me mee of kan ik vergeven als gift aan mezelf en daarmee werkelijk vrij zijn?” Dat is een glorieuze uitspraak voor iemand die eind 1944 naar Auschwitz werd afgevoerd en bij aankomst Josef Mengele haar moeder en vader naar de gaskamer zag sturen.
Korte tijd later kwam Mengele de vrouwenbarak binnen en moest het meisje Edith voor de kampbeul dansen. Het leverde haar die afgrijselijk tedere bijnaam op, de Ballerina uit Auschwitz. Ze wist met zus Magda te overleven, dag na dag door te geloven dat ze haar vriendje Eric ooit weer zou zien (maar die een dag voor de bevrijding stierf), en gleed rakelings langs de dood terug het leven in.
Met diepe bewondering luister ik naar haar. Het is officieel een masterclass die ze hier geeft, maar educatieve stempels verschrompelen bij de simpele wijsheid die ze de zaal inwerpt. “Weet hoe je na je dood herinnerd wilt worden. Grijp terug op je jongste ik en hervind je onschuld. Je kunt niet helen wat je niet kunt voelen.”
De grootse vrouw, verpakt in een klein mensje, verkneukelt zich met de anekdote dat haar kleindochter een ballerina werd op school. “Daarmee hebben drie generaties Eger wraak genomen op Adolf Hitler”, lacht ze. En meer serieus: “Ik had te doen met de Duitse bewakers. Ook zij waren ooit in onschuld geboren.” En dan zegt ze: “Auschwitz was een gift voor mij.”
Mijn vader zat een paar jaar als dwangarbeider in een Duits werkkamp. Hij overleefde, maar wilde er tegen ons nooit over spreken. Tot ver in zijn leven werd hij stiknerveus als we in de buurt van de Duitse grens kwamen. Oorlogstrauma, was de simpele diagnose. Zo waren er miljoenen overlevers die ervoor kozen om er niet over te praten. Want dan bestond het niet, ook al raasde het vanbinnen.
Zo bleef je overleven, en hetzelfde gold lange tijd voor Edith Eger. Decennia later kwam ze tot het inzicht dat het op die manier niet werkt in het leven. Je kunt je pijn niet ontlopen. Je kunt niet doen alsof het er niet is. Je moet erlangs, elke keer weer, om vrij van angst, woede en andere negatieve gedachten en gevoelens te kunnen leven. Niet overleven, maar leven. Echt leven.
Kort na de dood van mijn vrouw troostte een collega mij met woorden die ik op dat moment volstrekt ongepast vond. “Mijn moeder verloor haar complete familie in de holocaust”, begon ze. “Zij zou nu tegen jou zeggen dat jij je eigen oorlog hebt te overleven.” Ik begreep er niks van, totdat ik De Keuze las en Edith Eger in Zeist soortgelijke woorden over zichzelf en daarmee over alle mensen met verlies sprak.
Daar hoort ook vergeving bij, vertelt Eger. “Maar geen vergeving zonder eerst de razernij te hebben gevoeld.” Het hervinden van levenslust geldt voor iedereen die ooit een groot of klein trauma heeft meegemaakt. Wat op deze 4 mei een hoopvolle gedachte kan zijn voor wie stilstaat bij geleden verlies. “Je kunt ervoor kiezen om vrij te zijn, lieve schat.”
Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34
Vandaag is Pa’s dag. Mijn vader Paul werd 96 jaar geleden geboren. Hij was enig kind, stierf in 1978 en liet vijf jongens met hun (stief)moeder achter. Ik zoek 41 jaar later naar zijn stem.
Ergens op zolder ligt namelijk een cassettebandje. Daarop staat geschreven: Pa trompet. Een opname van pa die trompet speelt. Ook zingt-ie tussendoor. Nou ja, zingen; hij neuriet mee met de jazz. Beetje scatten, zoals zijn grote idool Louis Armstrong op magistrale wijze deed. Pa kon er weinig van.
Als ik op school zat, pakte hij mijn trompet en leerde zichzelf spelen. Toeteren in de breedste zin van het woord. Ik herinner me dat-ie ook daar weinig van kon. Pa speelde vooral hard, gebruikte veel te veel lucht en speeksel. Maar tof vond ik het wel. Dat had die ouwe toch maar mooi geflikt.
Ik moest doodernstige muziekoefeningen instuderen voor harmonieorkest Asterius in Oisterwijk, terwijl hij zich op de overloop lekker kon uitleven met Satchmo (Armstrong), The King of Swing (Benny Goodman) en Glenn Miller. Ouwe knakkers op vinyl met wie mijn pa bevlogen meespeelde.
Het bewijs staat op dat cassettebandje, en ik kan het niet vinden. Verdomme – Sorry, Jezus, het is ook jouw dag vandaag. Ik wil mijn pa via zijn stem en embouchure efkes tot leven wekken. Ergens tussen de zooi van kerstspullen, dagboeken, persaccreditaties (NBA All Star Game, yessir) en gedateerde belastingaangiftes ligt hij begraven.
Jarenlang heeft het cassettebandje geduldig in mijn bureaulade liggen wachten. Ik nam het mee naar New York, Washington DC en Londen. Nooit durfde ik het af te spelen. Ik weet niet precies waarom. Het voelde wellicht een beetje luguber. Pa’s stem uit het dodenrijk, zo leek het. Het was er nooit een goed moment voor.
Kortom, ik schoof het voor me uit. Tot ik rond Pasen van 2006 met mijn oudste zoon, toen 9 jaar oud, op weg was naar Nederland. We reden op de rondweg van Antwerpen, en ik schoof het bandje in de cassettespeler. “Moet je luisteren”, zei ik. Gespannen keken we naar het dashboard. Een seconde geruis, en toen liep het bandje vast. De hemel zweeg.
De cassette verdween weer in mijn jaszak, en later in een doos op zolder. Daar staat die dus ergens, en ik krijg ‘m maar niet boven water. Wat had ik graag vandaag zijn stem gehoord. Hij was 55 jaar oud toen hij stierf, ik ben nu 54. Klinken onze stemmen hetzelfde? Speel ik nu zelf net zo belabberd de trompet?
De zoektocht gaat verder, dus dit verhaal wordt op een dag vervolgd. In ieder geval heb ik vandaag even aan je gedacht, pa Paul. Wie weet ben je nu wel aan het jammen met Louis, Benny, Glenn en met Jesus Christ, Super Star in het achtergrondkoortje. Je doet vast niet voor ze onder. Take it away!
Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34
Ik bewonder Sunny Bergman. In die admiratie zit ook veel ergernis verborgen. Aan haar, maar nog meer aan mezelf. Omdat zij de vinger legt op de zere plek, waar ik telkens de onmiddellijke aanvechting heb om haar beschuldigende hand van me af te slaan.
Ja, Sunny is soms best irritant. In de documentaire Man Made (hier terug te zien) schetst ze naar eigen zeggen een vriendelijk beeld van de hedendaagse man. “Een lieve documentaire, terwijl ik ook wel boosheid naar de man als maatschappelijk construct heb”, zegt ze op de VPRO-site. Zoiets irriteert mij dan.
Wees toch eens niet zo boos, ben ik dan geneigd te zeggen. “Wordt het niet eens tijd dat je als man verandert”, werpt ze een stel mannen op het voetbalveld voor de voeten. Die staan dan wat schaapachtig te kijken. Uh. Hoezo dan? Wij zijn nu eenmaal wat agressief, dat zit in ons, legt zo’n man in de kleedkamer uit.
Haar eigen man David heeft engelengeduld. Hij laat zich filmen door Sunny terwijl hij de was ophangt. Maar in de keuken verzet hij zich om te gaan afwassen als haar vragen doorgaan. Nee, lieve vrouw, zoiets geeft van mij een verkeerd beeld, zegt David. Dat tast mijn mannelijkheid aan. Go David, riep ik vanaf de bank.
Mansplaining, seksisme, discriminatie, machtsspelletjes; ja, we zijn allemaal schuldig aan de ongelijkheid tussen man en vrouw. Fout, fout, fout. Het is de hoogste tijd dat er absolute gelijkwaardigheid in de maatschappij ontstaat. Vrouwen vechten al decennia voor hun goede zaak. Veel mannen houden hun zaakjes liever zoals het was.
Eens, Sunny. De man moet veranderen. Maar van onze mannelijkheid blijf je af, Sunny.
De buurman is mijn grote held uit Man Made. Ja, zegt hij onomwonden, “ik huil regelmatig. Vind ik helemaal niet erg, want dat lucht best op.” En later, als hij van zijn dikke BMW-motor afstapt en met een biertje in de voortuin zit: “Jij zet me altijd neer als witte, machtige man die verder niks zinnigs te melden heeft omdat-ie nooit aan iemand verantwoording hoeft af te leggen. Maar dat voel ik zelf helemaal niet zo. Dat is ook niet zo… Sunny.”
Buurman trekt zijn mannelijke zwaard. “Als jij een hele sterke en onredelijke mening uit…”
Sunny: “Wat? Ik? Dat doe ik nooit.”
Gelach aan tafel. Buurman: “Ja, dan raak ik ook in een soort van paniek. Dan heb ik ook een behoefte aan controle.”
Sunny: “Maar waarom raak jij in paniek van mij?”
Buurman: “Omdat jij zo onredelijk bent. En niet realistisch in heel veel dingen. Jij denkt ook wel heel erg met je gevoel, hè. Of met je emotie.”
Sunny: “Dat vind ik een beetje een seksistische opmerking.”
Buurman: “Is dat zo?”
Waar Sunny met haar vriendinnen vaak meteen over gevoelens praat, hebben mannen (zacht uitgedrukt) daar niet altijd behoefte aan. We drinken een biertje, gaan het liefst iets doen met elkaar en schuwen daarbij het fysieke niet. Tussen de slokken bier door, als we even zitten uit te blazen, dan komt heus wel de emotie naar boven. Niet per se in woorden, wel in zo’n mannelijke grijns of klap op de schouder.
Weet je, Sunny, wij mannen zijn best onmachtig. Veel van ons hebben van onze vaders nooit geleerd om kwetsbaar te zijn. Dat laat je ook prachtig zien in je documentaire. Voorbeelden te over, en elke man moet naar Man Made kijken om daarna voor de spiegel te gaan staan. Voor Sunny kun je je als man misschien bergen, maar het is anno 2019 ook de hoogste tijd dat je als man niet wegduikt voor je gevoel.
Inderdaad, Sunny, dat moet anders. Niet omdat jij het zegt, wel omdat wij daar diep in ons best naar verlangen. Met de vinger wijzen werkt averechts. Laten we elkaar, om te beginnen, een handje helpen. Naast elkaar, niet tegenover elkaar. Vrouwen hebben de mannen nodig, mannen de vrouwen. En misschien nog wel belangrijker, mannen hebben mannen daarbij nodig.
Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34
Met spectaculaire tegenzin begon ik aan After Life. Ricky Gervais speelt een journalist die zijn vrouw verliest. Het enige dat hem van zelfmoord houdt is de liefde van en voor zijn hond. Hier had ik helemaal geen trek in.
Ik was namelijk zelf ooit een journalist. Toen ging mijn vrouw dood. En ik had op dat moment ook een hond die me in het diepste verdriet liefdevol in mijn ogen bleef kijken. In de eerste aflevering van After Life zag ik een weduwnaar die nergens meer zin in heeft en die de wereld dat met schofterige bitterheid laat weten.
Ik ergerde me kapot aan Tony. Wat een lul. Wat een slapjanus. Wat een weerstand tegen de dood. Duh, het hoort bij het leven. Bovendien, zijn Lisa was de liefde van zijn leven geweest, en had nota bene prachtige videoboodschappen voor hem achtergelaten. Dat afscheid was mij nooit vergund geweest. Gervais, ik haat je, dacht ik na de eerste aflevering.
Dat dacht ik ook na de tweede, en zelfs de derde aflevering. Ik kreeg genoeg van die verbitterde, rouw ontwijkende, emo-masochist. Ja, hij zoekt hulp bij een therapeut. Tadaa, weer zo’n irritante overeenkomst. Ik ben nu zelf therapeut. De Netflix-rouwbegeleider bakt er niks van, en dat was best grappig. Het enige moment dat ik kon lachen.
Die kleine grijns was genoeg om de resterende drie afleveringen te kijken. Ik ben een mateloze bewonderaar van Ricky Gervais. Als ik een beetje humeurig ben, laat ik me graag door zijn aanstekelijke lach in een vrolijke bui trekken. After Life deed iets heel anders met me. Als kijkende lotgenoot wilde ik Tony zo graag helpen, zoals iedereen in zijn dorp dat probeerde.
Dat het vanaf de bank niet lukte, frustreerde me mateloos. Ik betrapte me erop dat ik hem stiekem tips probeerde te geven. Een aai over de bol. Een trap tegen zijn kont. Een lief compliment, een scherpe opmerking. Maar ja, toen realiseerde ik me plotseling dat ik tegen het scherm zat te praten. En kwam het besef dat After Life simpelweg briljante televisie is.
We zijn namelijk allemaal een beetje Tony. We hebben allemaal wel een verlies geleden, en op een of andere manier herkennen we in dat rouwproces de verslagenheid, de boosheid, de verbittering, de depressie en de frustratie voordat we het leven weer een heel klein beetje beginnen op te pikken. Ricky Gervais kruipt als komiek in de huid van Pierrot. Geen lach, louter een traan.
Die traan was een seconde zichtbaar, in de laatste aflevering als Tony tegenover een fulminerende zwager laat zien hoe moeilijk hij het werkelijk heeft achter zijn masker van cynisme. Ik herkende het en vond het prachtig. Ook al ben en blijf ik stinkend jaloers op Tony dat hij een afscheidsvideo heeft van zijn gestorven vrouw. Fuck you, Tony! I love you!
Contact: Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34
Tim versus Rotpuber: 0-1. Zo voelt het rond het middaguur, als ik de confrontatie aanga met een tiener op zijn scooter. Ik krijg van hem een stomp op mijn borst omdat ik niet snel genoeg aan de kant ga.
Met een volle boodschappentas over de schouder verlaat ik de supermarkt. Voor de ingang een lange rij scholieren die vanwege de drukte een voor een na binnen mogen. Een moeder met twee kindjes schiet voor me langs waarna ik een oude dame met rollator passeer.
Een scooter nadert op de stoep. Bestuurder heeft oortjes in, achterop een leeftijdgenoot. Jaartje of zeventien. Ik stop, hij ook. We kijken elkaar in de ogen. “Je mag hier niet over de stoep”, zeg ik. Hij antwoordt: “Mag ik er even langs?”
“Nee”, zeg ik.
Op dit moment realiseer ik me dat in mij een potentieel zure, ouwe man schuilt die er een hobby van maakt om opgeschoten knapen op te jagen. Het type buurman dat de verdwaalde voetbal in zijn tuin kapotsnijdt. Dat wil ik niet zijn, en dat ben ik ook niet. Dit is een simpel verkeersdingetje. Hij zit fout.
“Je mag hier niet met je scooter rijden. Kijk hoe druk het is”, herhaal ik.
“Laat me er langs”, herhaalt hij.
Ik blijf staan. Drie seconden duurt de impasse. Dan stompt hij me op de borst. Zijn passagier stapt af, en ik voel me geïntimideerd. Om me heen zie ik plotseling tientallen jongeren toekijken. Een straatincident! Een duidelijk gevalletje mannelijke groepsdruk met als inzet: Wie gaat hier winnen? De vijftiger of de tiener?
Ik ben verbouwereerd over zijn vuist. Het doet geen pijn, maar de klap komt wel aan. Ik stap naar achter, hij rijdt door en parkeert zijn scooter. Ik overweeg hem achterna te lopen, het kenteken te noteren, een foto van hem te maken. Moet ik hem een dreun tegen de neus verkopen? De politie bellen?
Ik loop weg. Hier heb ik geen zin in. Het beeld van de zure, ouwe man komt op. Laat gaan, Tim, dit is de energie niet waard. Twee straten verderop voel ik dat hier niks van klopt. Ik ben geslagen, ik ben vernederd, ik ben afgeserveerd als kwetsbare burger.
“Ach, gewoon een kutpuber”, zegt mijn zoon. Is dat zo? Pas de volgende dag weet ik het antwoord. Ik had graag even met de jongen gepraat. Even elkaar begrijpen. Maar ja, de reactiesnelheid van deze ouwe man beloopt tegenwoordig een etmaal.
Contact: Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34
Wie maakt me los, mensen? Op mijn zolder wacht een voorraadje op lezers van het boek dat ik nooit heb willen schrijven. Tranen van Liefde is sinds deze week officieel uitverkocht. Tienduizend stuks over de toonbank (maar psst, ik heb nog wat doosjes).
Het is me wat, het leven van een boek. De ontkieming van een idee, de zwangerschap van het schrijfproces, de lancering als geboorte, de oohs en aahs bij het vasthouden van ‘het kind’, de tweede, derde en vierde druk als uitbreiding van het gezin. En na een kort leven de verbanning naar de ramsj, het liefdevolle hospice van de literatuur.
Het overkwam Tranen van Liefde, mijn dagboek over het jaar na de dood van mijn vrouw Jennifer, moeder van onze twee kinderen. Het verscheen eind 2010 bij Prometheus, omdat ik ooit had gelezen dat de (net als ik Brabantse) uitgever Mai vroeg zijn moeder had verloren. Daar hoorde het boek thuis, en ik werd er warm ontvangen.
Als een strenge doch rechtvaardige vader (en ook dat ben ik) besloot baas Spijkers om de haperende vierde druk te dumpen bij opkoper Steven Sterk. Als die het niet had gewild, dan waren ruim drieduizend exemplaren door de papiervernietiger geslingerd. Ik kocht als de wiedeweerga een paar honderd van mijn kindjes terug. Met het feit ik niet langer royalty’s ontving, kon ik leven. Life sucks.
Fast forward naar eind 2017, toen ik de deuren van mijn praktijk opende en over mannen en verlies mocht praten bij Humberto Tan en in Dagblad Trouw. Tranen van Liefde ontwaakte uit een coma (het kan dus wel), en bij Ramsj.nl zagen ze hun verstoffende voorraad beetje bij beetje slinken. Afgelopen week meldde bol.com dat het boek alleen nog tweedehands verkrijgbaar is.
Ik belde met Steven Sterk. Ja, ze waren op. Dat vervulde me met trots, maar ook met een beetje droefenis. Als schrijver wil je dat je boek tot in eeuwigheid verkrijgbaar blijft. En mijn zoldermagazijn zal ook leegraken, merkte ik. De afgelopen dagen zomaar vijf bestellingen. Een tientje voor mijn gesigneerde boek, plus verzendkosten. Stuur me maar een mail met je gegevens: tim.overdiek@gmail.com.
Tranen, zolang de voorraad strekt. (En bij In de Wolken hebben ze kennelijk ook nog wat doosjes.)
Inmiddels ben ik met collega-therapeut Wim van Lent bezig aan een boek over het thema Mannen en Verlies. We interviewen bekende Nederlandse mannen over hun verliesverhaal en duiken in de materie met voorbeelden en bijbehorende uitleg. We zijn goed op streek, dus een nieuw ‘kindje’ is in de maak. Ergens in het najaar zijn we uitgeteld.
Ik vind bovendien vast wel een manier om ook Tranen van Liefde nieuw leven in te blazen. Het was door de dood van mijn geliefde misschien een ongewenste bevruchting. Het weerspannige leven van dit boek maakte me door de vele reacties in de voorbije jaren ook duidelijk dat rouw door mannen zijn eigen wegen kent. Een levensles waar ik dankbaar voor ben.
Contact: Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34
Het was een fraai staaltje van ‘je vermannen’. FC Emmen-doelman Kjell Scherpen (20) sloot zondag zijn ogen tijdens de minuut stilte voor zijn broer Jorg (19). Die was de dinsdag ervoor overleden na een coma van bijna een maand. Spelen of niet spelen was geen dilemma. Kjell zou spelen.
Het deed me denken aan John Kennedy jr. Op zijn derde verjaardag ontroerde deze dreumes de wereld door te salueren naar de bevlagde kist met zijn vermoorde vader. Meteen na de begrafenis van de Amerikaanse president vervolgde moeder Jackie met de voorbereidingen op het verjaarspartijtje dat tien dagen later gewoon doorgang vond. The show must go on. Het leven ook.
Zo ook in Emmen. Met een mengeling van ongeloof en diepe bewondering zag ik de eredivisie-keeper het moment van stilte ondergaan. Peter Middendorp schreef er prachtig over in De Volkskrant: “Niemand kuchte, niemand schraapte zijn keel, er bewoog geen voet of vinger, er werd nauwelijks ademgehaald.”
Dat FC Emmen kansloos met 0-3 ten onder ging tegen Vitesse, waarbij doelman Scherpen geen beste indruk maakte, was ondergeschikt aan de persoonlijke tragedie. Hier golden andere wetten, ook in het betaald voetbal. Had hij beter niet kunnen spelen? Had iemand hem tegen zichzelf in bescherming moeten nemen?
Dit is geen stukje om Kjell Scherpen de maat te nemen. Integendeel, net als die duizenden mensen in stadion De Oude Meerdijk gooi ook ik mijn arm om die 2,04 meter lange keeper heen. Man, wat knap van je. Wat een grootse daad om na de dood van Jorg elke dag te komen trainen en ook op de wedstrijddag onder de lat te gaan staan.
The show must go on? Echt waar?
Op de afscheidsdienst voor Jorg, die een dag later in hetzelfde stadion plaatsvond, liet Kjell weten dat hij zijn broer “heeft beloofd er alles aan te doen om de top te halen”. Met andere woorden, op een moment dat de dood er alles doet om het leven uit je lijf te zuigen, sta je op en pers je er nieuwe kracht uit. Al is het maar voor twee keer 45 minuten en wat blessuretijd.
Op de avond dat mijn vader overleed, stond ik als dertienjarige knul voor de vorm wat Franse woordjes uit mijn hoofd te leren. De volgende ochtend had ik immers een proefwerk. Een oom kwam me vertellen dat ik niet naar school hoefde. Stiekem had ik wel willen gaan, om te laten zien aan mijn dode vader dat het zonder hem ook wel lukte.
Enkele dagen na de dood van zijn moeder fietste mijn oudste zoon naar school om zelf te vertellen aan zijn klasgenootjes wat er was gebeurd. Mijn stoere knul gaf een heuse persconferentie en beantwoordde allerlei vragen die leeftijdgenootjes hadden. Ik stond erbij en keek ernaar, innerlijk verscheurd door de vraag ‘waarom, waarom?’
Hoe doen we dat toch? Is het de roes van adrenaline die ons voortstuwt in tijden van acute stress? Maken we onszelf wijs dat ‘onze overleden geliefde dit gewild zou hebben’? Is het pure overleving? Ons krijgen ze er niet onder, no fucking way. Natuurlijk stond Kjell onder de lat, terwijl het even vanzelfsprekend was geweest wanneer hij zich had afgemeld.